Menu

Inhoud:
Ook CDA wil ontslagvergoeding aantasten
Steeds meer bemoeizucht politiek met arbeidsvoorwaarden
Brief minister Kamp vitaliteitspakket
Spaarloon met ingang van 2012 afgeschaft
Financiële positie pensioenfondsen verder onder druk
Bezuinigingen kinderopvang 2012
Kabinet zet mes in product- en bedrijfschappen
Tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten inkomensafhankelijk
Eigen bijdragen AWBZ en Wmo ook afhankelijk van vermogen
Consultatie nieuwe beleidsregel DNB
Publicatie ‘Naar goede afspraken EVC in de cao’
Symposium Convenant Gezond Gewicht

Ook CDA wil ontslagvergoeding aantasten

Het CDA komt bij monde van het Tweede Kamerlid Eddy van Hijum met een eigen wetsvoorstel om investeringen van werkgevers in scholing van hun werknemers te verrekenen met de ontslagvergoedingen. Daarmee gaat het CDA in tegen de afspraken in het regeerakkoord dat het ontslagrecht deze kabinetsperiode ongemoeid zou worden gelaten. “De MHP is onaangenaam verrast dat in deze tijd van economische crises politieke partijen over elkaar heen lijken te walsen om de positie van werknemers verder te verslechteren”, aldus MHP-duovoorzitter Bob van der Wal.

Van Hijum kondigde 5 oktober jl. aan met een initiatiefwet te komen, die het mogelijk maakt dat werkgevers de investeringen in scholing kunnen verrekenen met een eventuele ontslagvergoeding via de kantonrechter. Hij meent dat scholing “de beste vorm van sociale zekerheid” is, omdat het de kansen op het vinden en behouden van werk vergroot. De CDA’er bepleit daarom dat werkgevers gestimuleerd moeten worden meer te investeren in opleiding en ontwikkeling van hun personeel door het aftrekbaar te maken van de ontslagvergoeding. Volgens zijn wetsvoorstel moeten kantonrechters bij het bepalen van de ontslagvergoeding gaan meewegen in welke mate een baas zijn werknemer de gelegenheid heeft geboden scholing te volgen, die zijn positie op de arbeidsmarkt vergroot.

Met het CDA is de MHP van mening dat investeringen in de competenties van werknemers de kansen op de arbeidsmarkt kunnen vergroten. Maar het kan niet zo zijn dat werkgevers over de rug van werknemers beloond worden voor wat ze uit het oogpunt van goed werkgeverschap gewoon behoren te doen, namelijk investeren in werknemers. Een ontslagvergoeding is bedoeld als een schadeloosstelling voor een ontslagen werknemer en moet niet worden gezien als een extraatje voor de werknemer, die op straat wordt gezet. Veel van de investeringen in scholing zijn bovendien gericht op functiegerichte scholing en niet op de algemene competenties van werknemers. Verder wijst de MHP erop dat in 2009 de kantonrechtersformule al aanzienlijk beperkt is en dat de kantonrechter nu al via de zogenaamde c-factor bij de bepaling van de hoogte van de ontslagvergoeding rekening kan houden met de arbeidsmarktpositie van de werknemer. Kortom, geen aanvullende verrekening van scholingskosten met de ontslagvergoeding, een overbodig initiatief.

“In deze onzekere tijden zouden politieke partijen er goed aan doen om zich bezig te houden met de grote vraagstukken, zoals de bankencrisis, in plaats van werknemers – die het toch al moeilijk hebben door de werkgelegenheid en de koopkracht, die onder druk staan – steeds voor de voeten te lopen”, aldus Van de Wal.

 

Steeds meer bemoeizucht politiek met arbeidsvoorwaarden

De MHP maakt zich steeds meer zorgen over het gemak waarmee de politiek zich bemoeit met het domein van sociale partners. Eerst wordt in het regeerakkoord opgeschreven dat cao’s niet meer algemeen verbindend verklaard (avv) zullen worden als er onvoldoende afspraken worden gemaakt over duurzame inzetbaarheid. Vervolgens neemt de Tweede Kamer een aantal moties aan, die erop neerkomen dat het instrument van het avv-en misbruikt wordt. Als niet 100% van de cao’s afspraken bevatten over het aan het werk helpen van bepaalde doelgroepen, moet de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) niet meer overgaan tot het avv-en van cao’s. En ook afgelopen week was er weer een staaltje van politieke bemoeizucht. Zo heeft minister Kamp van SZW een brief aan de Tweede Kamer gestuurd, waarin hij aangeeft dat hij vindt dat piloten te vroeg met pensioen gaan, zonder zich nader te verdiepen in de reden van een bepaalde pensioenleeftijd bij de verkeersvliegers. De pensioenregeling van piloten voldoet gewoon aan de wettelijke kaders en is tot stand gekomen tussen de betrokken sociale partners. Het CDA-Kamerlid Van Hijum komt vlak daarna weer met het voorstel dat werkgevers gemakkelijker moeten kunnen afwijken van cao-afspraken, als hen dat om bedrijfseconomische redenen beter uitkomt. Ook in dit voorstel gaat de overheid zich direct inmengen in arbeidsvoorwaardelijke afspraken tussen werkgevers en werknemers.

MHP-bestuurder Eddy Haket verbaast zich elke dag weer: “Regelmatig worden we met proefballonnetjes geconfronteerd van politici, die willen ingrijpen in ons stelsel van arbeidsvoorwaarden en op de stoelen van werkgevers en werknemers gaan zitten. En dat terwijl ze de mond vol hebben van een kleinere overheid en een overheid op afstand. De bemoeizucht neemt echter zienderogen toe.”

 

Brief minister Kamp vitaliteitspakket

Minister Kamp van SZW heeft op 30 september jl. een toelichting aan de Tweede Kamer gestuurd op het vitaliteitspakket, dat onderdeel uitmaakt van de afspraken uit het Pensioenakkoord. Deze brief is een bevestiging van de uitgebreide toelichting, die de MHP al heeft gegeven in het bulletin 11.20 van 15 september jl. (zie www.vakcentralemhp.nl). De brief van de minister is te downloaden via www.rijksoverheid.nl.

Over één onderdeel uit de brief zijn inmiddels veel vragen binnengekomen bij de MHP. Het betreft het onderdeel, dat ingaat op de overgangsregeling voor de levensloopregeling in relatie tot het vitaliteitsparen. Daarom hieronder nog kort een verduidelijking.

Er komt een nieuwe spaarregeling, namelijk het ‘vitaliteitssparen’. Over de inleg hoeft geen belasting te worden betaald, dat wil zeggen dat het uit het brutoloon gespaard kan worden. Pas als iemand geld opneemt van de spaarrekening, is over de opname inkomstenbelasting verschuldigd. Wij noemen dit de ‘omkeerregel’, zoals ook bij pensioenen het geval is. Daarnaast telt het tegoed op de spaarrekening niet mee voor box 3 van de Inkomstenbelasting (vermogen). Er kan tot maximaal € 20.000 gespaard worden, waarbij een jaarlijkse maximum inleg van € 5.000 geldt. Deelnemers kunnen na een opname opnieuw geld op de rekening storten tot het maximum van € 20.000 weer is bereikt. Er gelden geen beperkingen ten aanzien van de aanwending of het tijdstip van opname. De enige beperking die bestaat, is dat er jaarlijks maximaal € 10.000 mag worden opgenomen vanaf het jaar, waarin een deelnemer op 1 januari 62 jaar oud is. Vitaliteitssparen geldt zowel voor werknemers als zelfstandigen zonder personeel.

Werknemers die momenteel een levenslooprekening hebben, kunnen hierop gewoon geld blijven storten, tot het maximum van 210% van het brutosalaris. De enige voorwaarde die er geldt, is dat op 31 december 2011 minimaal € 3.000 tegoed op de levenslooprekening staat. Iemand die gebruik blijft maken van de levensloopregeling, kan geen gebruik maken van de vitaliteitsregeling. Iemand kan nooit èn een levenslooprekening èn een vitaliteitspaarrekening naast elkaar hebben.

Als iemand momenteel een levenslooprekening heeft, waarop minder dan € 3.000 staat, kan die deze nog voor 1 januari 2012 tot minimaal € 3.000 aanvullen, zodat er ook na 1 januari 2012 gebruik gemaakt kan blijven worden van deze regeling. Mensen die geen levenslooprekening hebben, komen vanaf 2013 alleen nog in aanmerking voor de vitaliteitsregeling. Als men minder dan € 3.000 op de levenslooprekening heeft staan, kan men het tegoed straks (onbelast) doorstorten naar de vitaliteitsrekening. Als men daarvoor niet kiest en het tegoed laat uitkeren, moet hierover belasting worden betaald. Het betreft immers een opname. Overigens vervalt met ingang van 1 januari 2012 de opbouw van de extra heffingskorting (levensloopverlofkorting). Deze levensloopkorting bedraagt € 201 per jaar, waarin geld is gestort op de levenslooprekening.

 

 

Spaarloon met ingang van 2012 afgeschaft

Zoals het kabinet al in het regeerakkoord heeft bekendgemaakt, wordt na achttien jaar de spaarloonregeling afgeschaft. De spaarloonregeling werd in 1994 ingevoerd als tegenprestatie om de loonontwikkeling te matigen. Op de spaarloonrekening kon jaarlijks tot een bepaald maximum (anno 2011: € 613) een deel van het brutoloon worden ingelegd. Dit geld werd op een geblokkeerde spaarrekening gestort en onder bepaalde voorwaarden vrijgegeven, maar in ieder geval na vier jaar. De geblokkeerde tegoeden werden niet meegerekend bij het box 3-vermogen in de inkomstenbelasting en over de vrijgegeven bedragen hoefde door de werknemer geen belasting te worden betaald. In vrij korte tijd kon de bruto inleg dus netto worden laten uitbetaald en het was daarom een aantrekkelijke regeling voor veel werknemers.
Het kabinet heeft echter besloten de regeling per 1 januari 2012 af te schaffen. Dit betekent dat het opgebouwde spaarloon met ingang van 1 januari 2012 vrij op te nemen is. Het opgebouwde vermogen op de spaarloonrekening valt op 1 januari 2012 vrij, maar de deelnemers aan de spaarloonregeling kunnen hun tegoed ook laten staan op de geblokkeerde spaarrekening. Als men zich aan de voorwaarden van de spaarloonregeling houdt, dan blijft voor die tegoeden de vrijstelling in box 3 in stand. De tegoeden worden dan jaarlijks gedeeltelijk vrijgegeven, zoals nu ook het geval is (vier jaar na de inlegdatum).

De MHP wijst erop dat werkgevers voor elke deelnemer aan de spaarloonregeling € 154 kwijt zijn, omdat ze nu nog 25% eindheffing moeten betalen over de inleg. “Over dit bedrag kan bijvoorbeeld in het arbeidsvoorwaardenoverleg de afspraak worden gemaakt, dat de werkgever dit geld voortaan (extra) inlegt in de vitaliteitsregeling”, aldus MHP-bestuurder Eddy Haket.

 

Financiële positie pensioenfondsen verder onder druk

Door de crisis op de financiële markten (lage rentestand en lage aandelenkoersen) staan de vermogens van de pensioenfondsen opnieuw onder druk. De gemiddelde dekkingsgraad van de pensioenfondsen bedraagt 96%. De dekkingsgraad laat zien wat de financiële gezondheid van een fonds is. Om voldoende geld in kas te hebben om de nominale pensioenverplichtingen te kunnen uitkeren, dient een fonds een dekkingsgraad van 105% te hebben. Dit betekent dat voor iedere euro die nu en later uitgekeerd moet worden, het fonds € 1,05 in kas moet hebben. Als er ook geïndexeerd wordt, dient een fonds gemiddeld zelfs een dekkingsgraad van 130% te hebben.
Doordat de dekkingsgraden eind 2008 als gevolg van de eerste financiële crisis zeer laag waren, moesten destijds veel fondsen een herstelplan indienen. Normaliter dient een fonds binnen drie jaar weer een dekkingsgraad van 105% te hebben. Begin 2009 is middels een tijdelijke maatregel op verzoek van sociale partners deze termijn opgerekt naar vijf jaar. Inmiddels bedraagt de termijn weer drie jaar en zijn voor een fonds dat opnieuw een herstelplan moet indienen, zwaardere parameters (rekenregels) van toepassing, die een drukkend effect hebben op de dekkingsgraad.
Op 31 december 2011 (momentopname) dienen de fondsen wederom de financiële stand op te maken. Indien zij niet op hun herstelpad zitten en alle andere, aanvullende maatregelen (zoals premieverhogingen, bijstortingen door werkgevers en niet indexeren) zijn uitgeput, dan dienen pensioenfondsen over te gaan tot het ultimum remedium. Dit betekent dat aan de deelnemers een ‘mogelijke verlaging’ (afstempelen) van de pensioenen gecommuniceerd moet worden en mogelijk ook doorgevoerd moet worden. Een paar fondsen heeft als gevolg van de vorige crisis reeds de pensioenen moeten verlagen of een aankondiging hiertoe moeten doen. Als de financiële posities van veel fondsen voor het eind van dit jaar niet aantrekken, dan staat deze moeilijke opdracht op de rol. Volgens De Nederlandsche Bank (DNB) waren er eind augustus 4,7 miljoen deelnemers en 2,1 miljoen pensioengerechtigden aangesloten bij één van de 207 pensioenfondsen met een dekkingstekort (dekkingsgraad lager dan 105%).

 

 

Bezuinigingen kinderopvang 2012

Eerder dit jaar heeft minister Kamp aangekondigd te gaan bezuinigen op de kinderopvang. Op 26 september jl. heeft hij de zogenaamde ‘Verzamelwet kinderopvang 2012’ (hierna: Verzamelwet) ingediend, waarin een deel van de bezuinigingen wordt doorgevoerd. De overige bezuinigingen heeft hij geregeld via de verhoging van de ouderbijdrage door de tabellen voor de kinderopvangtoeslag aan te passen en het maximaal te vergoeden uurtarief te bevriezen op het niveau van 2011. De wijzigingen worden met ingang van 1 januari 2012 doorgevoerd.
Met de Verzamelwet wordt de mogelijkheid om kinderopvangtoeslag met terugwerkende kracht aan te vragen nagenoeg afgeschaft. Alleen de kinderopvangkosten die vanaf de eerste dag van één kalendermaand vóór de datum van aanvraag zijn gemaakt, komen nog voor vergoeding in aanmerking. Daarnaast wordt de kinderopvangtoeslag behoorlijk beperkt in geval van werkloosheid. Momenteel behoudt de ouder die werkloos wordt, nog het gehele jaar recht op kinderopvangtoeslag. Een ouder die in 2011 werkloos werd, hoeft de kinderopvangtoeslag bijvoorbeeld pas per 2012 stop te zetten. De Verzamelwet brengt dit terug naar (slechts) drie maanden. Ouders die zelf gastouder zijn en uitsluitend inkomsten hebben uit gastouderopvang, komen niet meer in aanmerking voor kinderopvangtoeslag. Verder zullen voorzieningen voor gastouderopvang niet meer jaarlijks, maar enkel nog steekproefsgewijs door de GGD worden gecontroleerd. Tot slot worden houders van een kindercentrum, een gastouderbureau, een voorziening van gastouderopvang of een peuterspeelzaal verplicht om GGD-rapporten op hun website te plaatsen of ter inzage te leggen op een toegankelijke plaats.

De MHP heeft grote moeite met de forse bezuinigingen op de kinderopvang, omdat ze een negatief effect op de arbeidsparticipatie hebben. Uit onderzoeken blijkt dat vooral vrouwen ervoor kiezen minder te gaan werken vanwege de hogere kinderopvangkosten. “Met het oog op de toekomstige arbeidsmarkttekorten is het gewenst dat vrouwen juist meer gaan werken in plaats van minder”, aldus MHP-beleidsmedewerkster Hanneke de Geus.

 

Kabinet zet mes in product- en bedrijfschappen

Het stelsel van de product- en bedrijfschappen wordt geminimaliseerd. Dit blijkt uit een brief minister Kamp van SZW en minister Verhagen van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). Deze brief is te downloaden via www.rijksbegroting.nl. Volgens de brief mogen de schappen in de toekomst alleen nog taken uitvoeren “met voldoende publiek belang”. In de praktijk betekent dit een bezuiniging van €190 miljoen op de € 240 miljoen, die nu nog gemoeid zijn met de product- en bedrijfschappen. Product- en bedrijfschappen zijn opgericht op verzoek van werkgevers en werknemersorganisaties in de sectoren zelf en worden gefinancierd uit een heffing onder de bedrijven in de betreffende sector. De schappen staan onder het toezicht van de SER. De taken variëren van schap tot schap.
Volgens de brief van de bewindspersonen mogen de schappen straks geen taken meer uitvoeren die geen publiek belang dienen, zoals productpromotie. Die taken moeten de sectoren op een andere wijze zelf uitvoeren. Uitvoering van taken van voldoende publiek belang is in beginsel aan de overheid. Maar het kabinet kiest ervoor enkele publieke taken door de schappen te laten blijven uitvoeren. De schappen hebben namelijk korte lijnen met ondernemers, alsmede een bestaande, uitvoerende organisatie en het zijn ondernemers zelf, die de kosten van deze taken dragen. Publieke taken die toebehoren aan de schappen, zijn volgens de bewindspersonen het bevorderen van plant- en diergezondheid en dierenwelzijn, voedselveiligheid en gezondheid. Ook medebewindstaken blijven bij de schappen. Dit zijn de taken op voornamelijk landbouwterrein, die de schappen momenteel op basis van wet- en regelgeving namens het Rijk uitvoeren.
De nieuwe opzet van het stelsel heeft ook gevolgen voor de organisatie van de schappen. Er komen aanzienlijk minder schappen en deze zullen efficiënter moeten werken. De nieuwe organisatie krijgt één backoffice voor de gezamenlijke diensten. Ook het bestuur moet gemoderniseerd worden. Meer openheid in besluitvorming en nog meer inspraak, met specifieke aandacht voor ondernemers, die niet zijn aangesloten bij brancheorganisaties. Ook zij kunnen deel gaan uitmaken van de besturen.
Vermindering van taken betekent dat ondernemers lagere heffingen aan de schappen hoeven te betalen. De bewindslieden streven ernaar eind 2012 een wetswijziging naar de Tweede Kamer te sturen. De eindverantwoordelijkheid voor het stelsel gaat straks over van de minister van SZW naar de minister van EL&I.

“We zien dat de lobby van werkgevers om de lasten voor ondernemers te verlagen, bij dit kabinet goed gehoor krijgt. Werknemers daarentegen krijgen van dit kabinet alleen maar lastenverzwaringen”, aldus MHP-bestuurder Eddy Haket. De MHP is ook voorstander van efficiënter opererende product- en bedrijfschappen. Ook een regelmatige heroverweging van de taken die de schappen uitvoeren, vindt de MHP alleszins redelijk. De voornemens van het kabinet lijken er echter meer op gericht om het mes te zetten in de schappen om de heffing voor werkgevers te verlagen, dan op een weloverwogen keuze ten aanzien van de uit te voeren taken.

 

Tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten inkomensafhankelijk

De ministerraad heeft ingestemd met het wetsvoorstel voor het inkomensafhankelijk maken van de tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg). De huidige tegemoetkoming is niet afhankelijk van het inkomen, maar van de zorgvraag. Deze maatregel levert voor de overheid een structurele besparing op van € 250 miljoen. De Wtcg is een tegemoetkoming in de meerkosten, die veroorzaakt worden door een ziekte of handicap. Voorbeelden hiervan zijn extra stookkosten of speciale kleding. De algemene tegemoetkoming varieert van € 150 tot € 500 per jaar, afhankelijk van de leeftijd en het zorggebruik. Vanaf 2012 wordt de tegemoetkoming afhankelijk van het huishoudinkomen, waarbij er een aparte grens komt voor paren en alleenstaanden. Paren met een gezamenlijk inkomen boven € 35.100 krijgen vanaf 2012 (uit te keren in 2013) geen tegemoetkoming meer. Voor alleenstaanden geldt dat met een inkomen boven € 24.570 de tegemoetkoming komt te vervallen.

Volgens MHP-beleidsmedewerker Joost Lubbers is dit “één van de vele maatregelen van het kabinet Rutte, die inkomensnivellering in de hand werken en waardoor in dit geval de mensen met een chronische ziekte of een handicap uit de middengroepen het hardst worden getroffen”.

 

Eigen bijdragen AWBZ en Wmo ook afhankelijk van vermogen

Mensen met een vermogen gaan vanaf 1 januari 2013 meer eigen bijdrage voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) betalen. Deze maatregel, die al was aangekondigd in het regeerakkoord, levert voor de overheid een besparing op van € 80 miljoen per jaar. Op dit moment zijn de eigen bijdragen alleen afhankelijk van het inkomen, maar vanaf 2013 wordt de hoogte ook afhankelijk van het vermogen. Vanaf 1 januari 2013 zal 4% van het box 3-vermogen bij het bijdrageplichtige inkomen extra worden meegeteld. De ministerraad heeft op 7 oktober jl. ermee ingestemd dat een wetsvoorstel hierover voor advies aan de Raad van State (RvS) wordt gezonden. De tekst van het wetsvoorstel en van het advies van de RvS worden openbaar gemaakt bij indiening bij de Tweede Kamer.

De MHP heeft gemengde gevoelens over dit voorstel. Aan de ene kant lijkt het onrechtvaardig dat mensen die altijd gespaard hebben, hiervoor gestraft worden zodra ze meer zorg nodig hebben. Aan de andere kant zijn er ook mensen die alleen AOW ontvangen, maar wel vermogend zijn. Bijvoorbeeld een ondernemer, die zijn onderneming verkocht heeft als pensioenvoorziening. Een gepensioneerd werknemer betaalt nu een hogere eigen bijdrage, omdat zowel de AOW- als de pensioenuitkering tot het inkomen wordt gerekend.

 

Consultatie nieuwe beleidsregel DNB

DNB vindt dat alle pensioenfondsen als onderdeel van hun actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) een financieel crisisplan moeten opstellen voor 1 april 2012. De ABTN beschrijft de financiële criteria, waaraan een pensioenfonds zich op basis van de bepalingen in de Pensioenwet en het Financieel Toetsingskader dient te houden. Het opstellen van een crisisplan moet fondsen slagvaardiger maken als zich een crisissituatie voordoet en het geeft deelnemers meer inzicht in de mogelijke gevolgen van zo’n crisissituatie voor hun pensioen. DNB heeft de beleidsregel die in dit kader is opgesteld, ter consultatie voorgelegd. Tot 31 oktober a.s. kan hierop worden gereageerd.
De aangesloten organisaties van de MHP zijn overwegend positief over de wens van DNB om fondsen binnen een redelijke termijn een crisisplan te laten opstellen en de MHP zal dit richting de toezichthouder middels de consultatie kenbaar maken. Het is onderdeel van het compleet maken van het pensioencontract en met een crisisplan achter de hand is het risicomanagement beter geborgd. Het dwingt de fondsen om vooraf na te denken over crisissituaties. “Daarbij moet een fonds wel voldoende ruimte houden om bij een crisis van een crisisplan af te wijken, indien hiervoor een objectieve rechtvaardiging is. Elke crisis vraagt om zijn eigen aanpak”, aldus MHP-beleidsmedewerkster Klaartje de Boer.

 

Publicatie ‘Naar goede afspraken EVC in de cao’

Onlangs hebben de Stichting van de Arbeid (StvdA) en het Kenniscentrum Erkenning van Verworven Competenties (EVC, ook wel ervaringscertificaat genoemd) een publicatie uitgebracht onder de titel ‘Naar goede afspraken over EVC in de cao’. De publicatie is bedoeld om cao-partijen een handreiking te bieden en te stimuleren dat er afspraken worden gemaakt om het instrument van de EVC meer toe te passen. In ervaringscertificaten worden niet alleen de diploma’s die iemand heeft behaald, vastgelegd, maar er wordt ook gekeken naar de opgedane competenties, die werknemers via werkervaring zich eigen hebben gemaakt. Uit onderzoek blijkt dat een EVC voor veel werknemers ook weer een stimulans betekent om voor deze competenties alsnog een diploma te behalen, hetgeen de positie van de werknemer op de arbeidsmarkt verder versterkt. Daarom is het volgens de MHP van groot belang dat voor veel werknemers de competenties worden vastgelegd in een EVC en wil de MHP mede bevorderen dat hierover afspraken worden gemaakt in cao’s en door ondernemingsraden.
Indien u interesse heeft in de publicatie, kunt u deze downloaden op de website van de StvdA www.stvda.nl of van het Kenniscentrum EVC www.kenniscentrumevc.nl.

 

Symposium Convenant Gezond Gewicht

Op 4 oktober jl. heeft de StvdA samen met de organisatie Convenant Gezond Gewicht (CGG) een symposium onder de titel ‘Een Gezonde Werkvloer’ gehouden. Dit symposium was gericht op directieleden, HR- en P&O-managers, bestuurders- en kaderleden van vakbonden, ondernemingsraadsleden, bedrijfsartsen, arbodiensten en anderen, die actief zijn op het gebied van een gezonde leefstijl en vitaliteit op de werkvloer. Er waren drie inleidingen van sprekers, die ingingen op het thema van de dag. P&O-directeur Hans de Ruijter van Heineken gaf een toelichting op de wijze, waarop het bedrijf het vitaliteitsbeleid als een vanzelfsprekend iets probeert te integreren en de levensstijl van de werknemer bespreekbaar probeert te maken. Oud prof-tennisser Manon Bollegraaf ging vooral in op de piekuren op een werkdag van werknemers. Onregelmatige diensten gaan vaak gepaard met slaapgebrek en hebben een negatieve uitwerking op de vitaliteit van een werknemer. Jan Willen van de Pol, bestuurder van de Nederlandse Politievakbond (NPB), uitte vooral zijn zorgen over de geringe aandacht, die de politie als werkgever voor zijn personeel heeft als het gaat om vitaliteit. Tot slot was er een paneldiscussie met werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers. Namens de MHP nam hieraan bestuurder Eddy Haket deel. Hij wees er vooral op dat vitaliteit een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van werkgevers en werknemers. Volgens Haket hebben werkgevers een zorgplicht en moeten zij dan ook zorgen voor faciliteiten om vitaal het werk te kunnen verrichten. Werknemers hebben de primaire verantwoordelijkheid als het gaat om de eigen levensstijl. “Als de levensstijl de uitoefening van de functie in de weg staat of mogelijk in de toekomst in de weg kan komen te staan, is er reden voor de werkgever om dit met de werknemer te bespreken. Niet om sancties te treffen, maar wel om de werknemer te laten inzien dat deze de levensstijl moet aanpassen. Maar niet zonder dat de werkgever ook in de werknemer geïnvesteerd heeft”, aldus Haket.

Laatste nieuws

Hoe staat het met de leercultuur in uw organisatie?

24 juli 2024

Hoe staat het met de leercultuur in uw organisatie?

VCP: bezuiniging 22% op ambtenaren niet realistisch, onverantwoord en ondoordacht

23 juli 2024

VCP: bezuiniging 22% op ambtenaren niet realistisch, onverantwoord en ondoordacht

Logo VCP YP

11 juli 2024

VCP YP: Uitnodiging bijeenkomst Prinsjesdag

Meer nieuws