Menu

Inhoud:
Brede heroverweging: een brei aan bezuinigingsvoorstellen van twintig ambtelijke werkgroepen
Studiegroep Begrotingsruimte
Werkgroep 4: wonen
Werkgroep 5: kindregelingen
Werkgroep 6: productiviteit onderwijs
Werkgroep 7: hoger onderwijs
Werkgroep 9: op afstand van de arbeidsmarkt
Werkgroep 10: werkloosheid
Werkgroep 11: curatieve zorg
Werkgroep 12: langdurige zorg
Werkgroep 16: belasting- en premieheffing
Werkgroep 17: toeslagen
Werkgroep 18: openbaar bestuur
Tot slot

Brede heroverweging: een brei aan bezuinigingsvoorstellen van twintig ambtelijke werkgroepen

Op 1 april jl. hebben twintig ambtelijke werkgroepen onder de noemer van ‘de brede heroverweging’ hun lang verwachte rapporten uitgebracht over de vraag op welke wijze netto 20% bezuinigd kan worden op de collectieve lasten voor de verschillende beleidsterreinen. Op dezelfde dag heeft ook de ambtelijke Stuurgroep Begrotingsruimte een advies aan het volgende kabinet uitgebracht over de mate waarin het volgende kabinet zou moeten bezuinigen. Hieronder wordt een korte schets gegeven van de verschillende voorstellen van de meest relevante werkgroepen met de geraamde bezuinigingen, die gerealiseerd kunnen worden in 2015, en een kort commentaar van de MHP. De overige werkgroepen zijn niet minder van belang, maar hebben niet direct betrekking op het kernterrein van de MHP of liggen eerder op het werkgebied van de aangesloten organisaties.

In het algemeen constateert de MHP dat het kabinet heeft nagelaten één of meerdere commissies in te stellen, die ook kijken op welke wijze in Nederland de economische groei kan worden bevorderd. Economische groei betekent hogere inkomsten voor de overheid, waardoor minder bezuinigingen op de collectieve lasten nodig zijn om de overheidsfinanciën weer op orde te krijgen. Het zou niet alleen om bezuinigingen moeten gaan, maar ook om het bevorderen van economische bedrijvigheid, het bevorderen van koopkracht en bijvoorbeeld streven naar een fundamentele herziening van het belastingstelsel. Verder constateert de MHP dat de voorstellen van al die werkgroepen geen samenhang vertonen en dat de lasten niet evenwichtig verdeeld worden over burgers, ondernemers en overheid. Volgens de MHP was het te voorspellen dat er geen samenhangend pakket zou worden gepresenteerd, omdat dezelfde vraag om bezuinigingen over twintig werkgroepen was verdeeld. Bovendien is er ook nauwelijks gekeken naar de consequenties van al die bezuinigingsvoorstellen. Een eenzijdige focus op een bezuinigingsdrift kan wel eens een averechts effect hebben op de economische groei van Nederland. Veel van de voorstellen slaan eenzijdig neer bij burgers en dan in het bijzonder bij de middengroepen en de wat hogere inkomens (en dan heeft de MHP het niet over de topinkomens van bijvoorbeeld bestuurders uit het bedrijfsleven). Als het gaat om de consumentenbestedingen zijn dit precies de groepen, die de ruggengraat van de economie vormen.

Studiegroep Begrotingsruimte (€ 18 miljard bezuiniging)

De Studiegroep Begrotingsruimte constateert dat de overheid op de middellange termijn € 29 miljard op de collectieve uitgaven moet besparen om de overheidsfinanciën weer op orde te krijgen. Er wordt voor gepleit dat het volgende kabinet in ieder geval al besluiten neemt om de invulling hiervan te concretiseren. Voorgesteld wordt om hiervan de helft, zijnde € 15 miljard, in ieder geval al de komende kabinetsperiode te realiseren. Vanwege eventuele tegenvallers zou bovendien nog eens een extra bedrag van € 3 miljard moeten worden bezuinigd. In totaal komt de Studiegroep dan uit op een bezuinigingsadvies van € 18 miljard in de komende kabinetsperiode.

De MHP verbaast zich over het feit dat verschillende instanties pretenderen met de nodige zekerheid cijfers te presenteren, terwijl de exacte omvang moeilijk is vast te stellen. Het CPB riep vier maanden geleden dat het om een bedrag van € 25 miljard ging en recent zou het weer gaan om een bedrag van € 29 miljard. Andere instanties hebben het weer over een bedrag van € 20 miljard. Volgens de MHP wordt hiermee aangetoond dat de overheidsfinanciën er weliswaar niet goed voor staan, maar dat wij in het duister tasten als het om de exacte omvang gaat. De Studiegroep Begrotingsruimte gaat volledig voorbij aan de vraag wat de negatieve consequenties zijn van forse bezuinigingen. Niet alleen voor huishoudens, maar ook voor onze ambities om de Nederlandse economie weer een impuls te geven.

 

Werkgroep 4: wonen (€ 2,5 miljard bezuiniging)

De ambtelijke werkgroep wonen komt met vijf bezuinigingsvarianten. In alle varianten wordt de hypotheekrenteaftrek geleidelijk afgeschaft en verandert de overdrachtsbelasting in een bezitsbelasting. Om te stimuleren dat mensen hun hypotheekschuld aflossen, is alleen de hypotheekrente nog aftrekbaar, die verschuldigd zou zijn als elk jaar een deel van de schuld wordt afgelost volgens een annuïteitenhypotheek. Daarnaast wordt voorgesteld het tarief waartegen de hypotheekrente mag worden afgetrokken, te maximeren op 42%. De overdrachtsbelasting van 6% van de woningwaarde wordt afgeschaft en in plaats hiervan komt er een belasting op het woningbezit.
In een andere variant wordt voorgesteld de woning te verhuizen van box 1 naar box 3. Dit voorkomt dat men zowel een hoge schuld kan hebben als belastingvrij kan sparen. Wel komt er een drempel waarboven er pas vermogensrendementsheffing (1,2%) over de woning hoeft te worden betaald. De vrijstelling is gesteld op € 150.000 plus 50% over de rest. In de meest extreme variant verdwijnt de hypotheekrenteaftrek helemaal, maar wordt ook de belasting op het woningbezit afgeschaft.

Op de huurmarkt wordt het zogenaamde scheefwonen (huishoudens met hogere inkomens in goedkopere huurwoningen) aangepakt. Om het scheefwonen tegen te gaan, wordt de huur voor bewoners van sociale huurwoningen, die meer dan een modaal inkomen hebben, verhoogd. Een andere optie is om alle huren te koppelen aan de WOZ-waarde van de woning en de huurtoeslag tegelijkertijd uit te breiden. Dit komt dan in de plaats van het systeem waarin woningcorporaties goedkope huurwoningen aanbieden. In de meest aantrekkelijke regio’s wordt de maximale huur (bovendien) hoger dan in minder aantrekkelijke regio’s.

De MHP acht een andere benadering van de hypotheekrenteaftrek alleen bespreekbaar, indien dit in samenhang wordt gezien met een fundamentele herziening van ons belastingstelsel, en pleit er dan voor om een systeem van een vlaktaks te onderzoeken. Zonder dit in samenhang te bezien, zullen er grote negatieve inkomenseffecten optreden (ook op de huurmarkt), die vooral ten koste gaan van mensen die meer dan modaal verdienen. De MHP is geen voorstander van het beperken van de hypotheekrenteaftrek, maar als de politiek toch hiervoor kiest, prefereert de MHP de variant, die uitgaat van een annuïteitenhypotheek. Starters hebben dan nog een reële mogelijkheid om een huis te kopen, de prijzen op de huizenmarkt zouden dan niet in één keer instorten en de inkomensgevolgen blijven dan binnen de perken. Overigens wijst de MHP erop dat er nu al een belasting op bezit is via de gemeentelijke onroerend zakenbelasting.

 

Werkgroep 5: kindregelingen (€ 1,8 miljard bezuiniging)

Deze werkgroep constateert dat het huidige stelsel van kindregelingen in de loop der tijd zeer ingewikkeld is geworden. Het huidige stelsel bestaat inmiddels uit elf verschillende regelingen, waaronder de kinderbijslag, het kindgebonden budget, de kinderopvangtoeslag en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De werkgroep pleit ervoor de regelingen drastisch te vereenvoudigen. Daarbij ziet de werkgroep betere mogelijkheden om de regelingen te laten aansluiten op de levensfase van kinderen. Volgens de werkgroep kan ook worden gekeken naar de ‘nieuwe school’, waarop kinderen vanaf vier jaar van ’s ochtends acht tot ’s avonds zes uur terecht kunnen. Voor ouders met kinderen onder de vier zou de kinderopvangtoeslag dan in stand blijven.

De MHP heeft er moeite mee dat de elf verschillende kindregelingen op één hoop worden gegooid. Sommige regelingen zijn bedoeld voor specifieke huishoudens, zoals de tegemoetkoming voor ouders met een thuiswonend gehandicapt kind of de regeling voor alleenstaande ouders. Verder blijkt dat in alle varianten de bezuiniging eenzijdig afgewenteld dreigt te worden op huishoudens met een bovenmodaal inkomen, doordat generieke tegemoetkomingen, als de kinderbijslag, worden afgeschaft en hiervoor vooral inkomensafhankelijke regelingen terugkomen. De werkgroep lijkt alleen oog te hebben voor jonge kinderen (ondanks het pleidooi de regelingen beter te laten aansluiten op de levensfase van kinderen), en de kosten van kinderen die ouder zijn dan twaalf jaar, te vergeten. School- en studiekosten maken dat dit vooral een ‘dure levensfase’ van kinderen is. Het had volgens de MHP bijvoorbeeld meer voor de hand gelegen om het schoolgeld en het studeren voor alle kinderen goedkoper te maken.

 

 

Werkgroep 6: productiviteit onderwijs (€ 4,1 miljard bezuiniging)

Deze ambtelijke werkgroep heeft gekeken naar de mogelijkheden om te bezuinigen door de productiviteit van het onderwijs te verhogen. Dat geld moet komen uit het efficiënter organiseren van het onderwijs (kleinere scholen samenvoegen, totale lestijd in voortgezet onderwijs van 1.000 naar 850 uur per jaar terugbrengen), door het aanbieden van kortere maar intensievere opleidingen (zoals mbo-4 en mbo-3 terugbrengen naar drie respectievelijk twee jaar) en door ervoor te zorgen dat de basiskennis van leerlingen verbetert zodat het voortgezet onderwijs daaraan minder tijd hoeft te besteden (bijvoorbeeld door de eind-citotoets in groep 8 van de basisschool voor iedere leerling verplicht te stellen en minder aandacht voor de socialiserende functie van het onderwijs). Ook bepleit de werkgroep de kwaliteit van het onderwijzend personeel verder te verhogen (bijvoorbeeld door een verplichting tot scholing of het afnemen van toetsen om te beoordelen of docenten voldoende ‘bij’ zijn). Verder wordt voorgesteld te bezuinigen op het speciaal onderwijs en de eigen bijdrage voor bijvoorbeeld studieboeken te verhogen en afhankelijk van het inkomen van de ouders te maken. Ook het lesgeld van 16- en 17-jarigen in het voortgezet onderwijs en in het mbo wordt weer geïntroduceerd. Met deze voorstellen komt de werkgroep nog niet op € 4,1 miljard in 2015. Meer bezuinigen zonder dat de kwaliteit van het onderwijs erop achteruit gaat, kan volgens de ambtenaren niet, maar als er toch 20% bezuinigd moet worden stelt de werkgroep voor om bijvoorbeeld de klassen in het basisonderwijs groter te maken. Opvallend is ook dat de werkgroep wil ingrijpen in de arbeidsvoorwaarden van onderwijzend personeel (afschaffen bovenwettelijke WW-uitkering en de regeling BAPO – Bevordering arbeidsparticipatie ouderen).

De MHP is de laatste, die een verhoging van de kwaliteit en productiviteit in het onderwijs afwijst. De ambtelijke werkgroep lijkt echter vooral te kiezen voor maatregelen, die hierop juist een averechts effect kunnen hebben, zoals verkorting van leerwegen en afmeting van kwaliteit aan bepaalde toetsen (zijnde momentopnamen). De MHP mist een onderzoek naar de hoge overheadkosten in het onderwijs, die onder andere door de vele bureaucratische regels uit Den Haag worden veroorzaakt en waarop wel degelijk besparingen mogelijk zijn. Deze besparingen zouden aangewend kunnen worden om de kwaliteit van het onderwijs te verhogen. Want met het Innovatieplatform pleit de MHP ervoor om niet te bezuinigen op het onderwijs. Internationaal gezien investeert Nederland relatief weinig in onderwijs en om Nederland tot een echte kenniseconomie te maken, is dat een belangrijke voorwaarde.
De MHP wijst verder een eenzijdige ingreep in arbeidsvoorwaarden van de hand. Arbeids-voorwaarden zijn tot stand gekomen in een overleg tussen werkgevers en vakbonden en kunnen daarom niet buiten de vakbonden in het onderwijs om, worden aangepast.

 

Werkgroep 7: hoger onderwijs (€ 1,0 miljard bezuiniging)

De werkgroep ‘hoger onderwijs’ presenteert drie beleidsvarianten, die de financiële verantwoordelijkheid van studenten verhogen via de kosten voor levensonderhoud of de kosten voor studeren. Uitgangspunt van de werkgroep is dat studeren een lonende investering is voor studenten in het hbo (28% extra loon) en het wo (36% extra loon). De leenmogelijkheden voor studenten worden vergroot onder de overweging dat het vergroten van de financiële verantwoordelijkheid van studenten ertoe kan leiden dat de studieprestaties verbeteren en het hoger onderwijs toegankelijk blijft, ook voor studenten met ouders met een lager inkomen, aldus de werkgroep. Zowel de basisbeurs als de aanvullende beurs wordt volledig omgezet in een lening en beide moeten naar draagkracht worden terugbetaald (sociaal leenstelsel). Ook wordt voorgesteld de openbaar vervoerkaart voor studenten te versoberen en het collegegeld te verhogen (in de bachelorfase met 50% en in de masterfase met meer dan een verdubbeling).

De MHP is geen voorstander van het duurder maken van studeren. Een goed opgeleide beroepsbevolking is onmisbaar voor Nederland als kennisland en voor de concurrentiepositie van Nederland. Dit is enkel mogelijk indien het hoger onderwijs in Nederland toegankelijk is en blijft. De MHP is van mening dat een sociaal leenstelsel de toegankelijkheid vermindert. Zo blijkt uit een recent onderzoek van de LSVb dat bij een sociaal leenstelsel 20% van de studenten zou afhaken in het hoger onderwijs en zelfs 42% in het mbo.
De ambtelijke werkgroep gaat er te gemakkelijk vanuit dat het volgen van een hbo- of wo-studie automatisch een hoog loon tot gevolg heeft. Het profijtbeginsel zou moeten worden bekeken vanuit het oogpunt van de samenleving in plaats van het individu. De samenleving heeft op lange termijn juist veel profijt van een hoger opgeleide persoon, omdat deze gemiddeld meer belasting en premies sociale zekerheid opbrengt en een lager beroep doet op sociale voorzieningen. De investeringskosten in een hoger opgeleide (bijdrage aan studiekosten) worden ruimschoots goed gemaakt door de revenuen.
Uit berekeningen van de MHP blijkt dat met een sociaal leenstelsel de gemiddelde studieschuld bij afstuderen zal oplopen naar een bedrag van ruim € 35.000. Dit kan voor hoger opgeleiden gedurende meerdere jaren een blokkade kunnen vormen om bijvoorbeeld een hypotheek af te sluiten.

 

Werkgroep 9: op afstand van de arbeidsmarkt (€ 4,0 miljard bezuiniging)

Deze ambtelijke werkgroep stelt onder andere één regeling voor, waarin de huidige Wet sociale werkvoorziening (Wsw), de Wajong en de Wet Werk en Bijstand (WWB) moeten opgaan. Gemeenten krijgen dan één budget om al deze mensen (mét en zonder beperkingen) aan de slag te helpen en worden financieel afgerekend op het resultaat. Daarnaast stelt de werkgroep bezuinigingen voor op de huidige regelingen door de uitkeringen te verlagen (ook de WIA) en het aantal uitkeringsgerechtigden te beperken door meer stringente voorwaarden te stellen (bijvoorbeeld Wajong alleen nog openstellen voor langdurig en volledig arbeidsongeschikte jongeren).

De MHP wijst neerwaartse aanpassingen van de polisvoorwaarden op de sociale zekerheid af. Zij ziet wel enkele voordelen in één geïntegreerde regeling, maar heeft daarbij tegelijkertijd ook grote twijfels. Bureaucratie kan worden teruggedrongen en werkgevers kunnen door gemeenten eenduidig worden benaderd. De MHP voorziet echter dat dit ten koste zal gaan van de kansen op werk voor de zwakste groepen. In het voorstel van de werkgroep is het voor gemeenten financieel niet aantrekkelijk om mensen aan de slag te helpen, die door hun handicap of beperking structurele subsidie of begeleiding nodig hebben. Zo dreigen mensen met een ernstige psychiatrische stoornis of een verstandelijke beperking de rest van hun leven aan de kant staan. Voor een welvarend land als Nederland getuigt dat niet van solidariteit.

 

Werkgroep 10: werkloosheid (€ 0,9 miljard)

De werkgroep die zich heeft gebogen over werkloosheid, komt met zes verschillende varianten, die allemaal in dezelfde richting wijzen: een aanzienlijke beperking van de WW-duur (van maximaal één jaar), al dan niet gevolgd door een vervolguitkering van een half jaar op het sociaal minimum zonder een vermogens- en inkomenstoets. Ook bepleit de werkgroep een deel van de WW om te zetten in het langer in dienst houden van de werknemer bij de werkgever. De WW wordt in een variant bovendien deels omgezet in een spaar-WW (werknemers sparen daarin voor hun eigen uitkering). De IOAW voor oudere werklozen wordt afgeschaft en ook moet er volgens de werkgroep bezuinigd worden op de re-integratiebudgetten. Behalve versobering van wettelijke uitkeringen wenst de werkgroep tevens de ontslagvergoedingen te beperken (in verschillende varianten tot maximaal één jaarsalaris met een maximum van € 75.000). Volgens de werkgroep moeten alle bovenwettelijke uitkeringen van het overheidspersoneel worden aangepast aan die van de marktsector.

De MHP betreurt het dat wederom de sociale zekerheid ter discussie wordt gesteld. In de afgelopen jaren is de sociale zekerheid al volledig op de schop gegaan en de maximale duur van de WW is nog recent aangepast van vijf jaar naar 38 maanden. Voor de MHP is het onbespreekbaar dat wederom op de polisvoorwaarden van de WW wordt gekort. Daarnaast is de MHP van mening dat de werkgroep ver buiten haar taak is gegaan door zich uit te laten over de ontslagvergoedingen. Het rapport is pure winst voor de werkgevers en overheid en snijdt hard in de portemonnee van de werknemers. De bezuiniging wordt wederom eenzijdig bij de burgers neergelegd. Voor de MHP is wel bespreekbaar om een andere verantwoordelijkheidsverdeling te onderzoeken (dichter bij de werkgever), maar dit mag niet leiden tot een verdere aantasting van de polisvoorwaarden voor de werkloze werknemer.

De MHP bevreemdt het overigens zeer dat de werkgroep beweert dat de aanpassing van de WW tot een maximale duur van één jaar kan leiden tot een stijging van de werkgelegenheid met bijna 100.000 banen. Dit veronderstelt dat werklozen niet direct actief op zoek zouden gaan naar een nieuwe baan, nog afgezien van de vraag of er werk voor het oprapen ligt. De MHP vindt dit beledigend voor al die werklozen, die ondanks de vele inspanningen niet aan het werk kunnen komen. In het bijzonder geldt dit voor veel oudere werklozen. Dit bewijst volgens de MHP te meer dat deze werkgroep ver af staat van de dagelijkse praktijk.

 

Werkgroep 11: curatieve zorg (€ 6,4 miljard bezuiniging)

De werkgroep curatieve zorg stelt voor het eigen risico te verhogen van € 165 naar € 775 en een eigen bijdrage voor een consult bij de huisarts te heffen van € 5. Volgens de werkgroep kan dan tegelijkertijd de nominale premie met € 300 dalen. Verder stelt de werkgroep een versobering van het wettelijk pakket voor door een aantal voorzieningen uit het pakket te halen: behandeling van lichte vormen van angststoornissen en alcoholstoornissen, bepaalde geneesmiddelen (cholesterolverlagers, maagzuurremmers en anticonceptiepil), bepaalde hulpmiddelen (incontinentiemateriaal, gehoortoestellen en verbandmiddelen), dieetvoeding en paramedische zorg waarvan de effectiviteit niet is aangetoond. Voor de ordening van de curatieve zorg stelt de werkgroep twee alternatieven voor: terug naar een strikte aanbodregulering of verdere introductie van marktwerking door vraaggestuurde zorg.

De MHP is er geen voorstander van weer terug te keren naar volledige aanbodregulering. In het verleden heeft dit geleid tot lange wachtlijsten en ook toen hadden wij te maken met stijgende premies. Volgens de MHP zijn bezuinigingen op het wettelijk pakket (in de vorm van verhoging eigen bijdragen en/of beperking pakket) de logische consequentie als we in Nederland niet bereid zijn een hogere premie te betalen bij toenemende zorgkosten. Maar dan moet eerst de vraag worden beantwoord of dit inderdaad het geval is. Voor de MHP staat in ieder geval voorop en wordt ook node gemist in het rapport van de werkgroep, dat de overheadkosten in de zorg, die worden veroorzaakt door allerlei bureaucratische regels die vanuit politiek Den Haag worden opgelegd, teruggedrongen moeten worden. De besparingen zouden dan vervolgens kunnen worden aangewend ten behoeve van het primaire proces van de zorgverlening zelf.

 

Werkgroep 12: langdurige zorg (€ 4,2 miljard bezuiniging)

Net als de werkgroep curatieve zorg heeft ook deze werkgroep gekeken naar de aansturing van de zorg: ‘eigen regie’ (regie bij de cliënt zelf via persoonsgebonden budget), ‘zorg dichtbij’ (in handen van de gemeenten), en ‘zorg verzekerd’ (in handen van concurrerende zorgverzekeraars). Ook komt deze werkgroep met voorstellen, die het wettelijk pakket beperken en de eigen bijdragen vergroten:

  • de functie ‘begeleiding’ wordt uit de AWBZ geschrapt (mensen die nu, hetzij via een persoonsgebonden budget, hetzij ‘in natura’ individuele begeleiding of groepsgewijze dagbesteding uit de AWBZ krijgen, moeten zich voortaan wenden tot het gemeentelijke loket van de Wmo, waarvoor de gemeenten voor de helft worden gecompenseerd en de andere helft vooral via een strengere indicatie moet worden bespaard);
  • MEE-organisaties worden niet meer gesubsidieerd (de begeleiding die deze organisatie verstrekt aan mensen met een beperking, wordt ook onderdeel van de Wmo);
  • de norm van gebruikelijke zorg voor persoonlijke verzorging en begeleiding wordt verhoogd met 90 minuten per week (dit betekent dat op deze gebieden meer van familie en sociale omgeving wordt verwacht voordat men een beroep op de AWBZ kan doen);
  • de zorg waarvoor een indicatie is afgegeven met een duur korter dan zes maanden, wordt niet meer vergoed;
  • de normen voor vergoeding van verblijf in een verzorgingshuis en in een psychiatrische instelling worden aangescherpt;
  • verstandelijk gehandicapten met een IQ van 70 en hoger zullen ook geen aanspraak meer hebben op AWBZ-zorg (nu ligt de norm nog bij een IQ van 85);
  • het huidige inkomensafhankelijke systeem van eigen bijdragen wordt aangescherpt waarbij – vanaf een bepaald inkomensniveau – de eigen bijdrage sterker oploopt met het inkomensniveau. De eigen bijdrage kan niet hoger uitkomen dan de feitelijke zorgkosten (zoals nu ook het geval is);
  • de werkgroep bepleit verder een vermogenstoets in te voeren waarbij mensen met een vermogen boven een bepaalde grens, de maximale bijdrage gaan betalen.

Wat de aansturing betreft, is de MHP voor meer vraagsturing, door de regie neer te leggen bij de patiënt of diens vertegenwoordigers. Overheveling naar de gemeenten creëert meer rechtsongelijkheid. De MHP is er geen voorstander van weer terug te keren naar volledige aanbodregulering. In het verleden heeft dit geleid tot lange wachtlijsten en ook toen hadden wij te maken met stijgende premies. Voor de langdurige zorg geldt eveneens dat bezuinigingen pas aan de orde zijn op het moment dat mensen niet meer bereid zijn de bijbehorende premie te betalen. De verdere versterking van de inkomensafhankelijkheid voor de eigen bijdragen wijst de MHP af. Hogere inkomens dragen al premie naar hun inkomen af. Daar bovenop de eigen bijdragen nog sterker inkomensafhankelijk maken, is regelrechte inkomenspolitiek via de AWBZ bedrijven.

Werkgroep 16: belasting- en premieheffing (€ 0,4 miljard)

Eén van de rapporten heeft betrekking op de uitvoeringskosten van de belasting- en premieheffing door de Belastingdienst. Van de tien varianten die in dit rapport worden voorgesteld, worden er hieronder een viertal nader toegelicht. In andere rapporten in het kader van de brede heroverwegingen worden eveneens fiscale maatregelen voorgesteld, zoals op het gebied van de hypotheekrenteaftrek. Op korte termijn ook zal nog het rapport van de Studiecommissie Belastingstelsel verschijnen.
Eén van de varianten is om een groot aantal bewerkelijke aftrekposten in de inkomstenbelasting te schrappen (zoals de reisaftrek en persoonsgebonden aftrekposten als studiekosten, specifieke zorgkosten en giften) en andere regelingen aan te passen, zodat de Belastingdienst een vrijwel volledig vooringevulde aangifte kan aanbieden aan de belastingplichtigen. Hierdoor zouden ruim 900.000 particulieren geen aangifte meer hoeven te doen. Bovendien pleit de werkgroep ervoor om iedereen te verplichten elektronische aangifte te doen en komt de papieren aangifte dus te vervallen. De meest verstrekkende variant die deze werkgroep voorstelt, behelst de afschaffing van alle aftrekposten (waaronder die voor de eigen woning), bijna alle heffingskortingen en het schijventarief in de inkomstenbelasting. In ruil daarvoor wordt er één uniform tarief van 32,5% (inclusief de volksverzekeringen) geïntroduceerd. De algemene heffingskorting en de arbeidskorting blijven in deze variant wel bestaan.
Daarnaast wil de werkgroep in alle gevallen de aangifte voor het bedrijfsleven vereenvoudigen, bijvoorbeeld door de ondernemersfaciliteiten samen te nemen.

Deze werkgroep toont volgens de MHP eens te meer aan dat een evenwichtige verdeling van de bezuinigingen over huishoudens, ondernemers en overheid ver te zoeken is. De uitvoering voor de Belastingdienst wordt weliswaar eenvoudiger en goedkoper, maar de consequenties van de voorstellen zijn in het algemeen gunstig voor de ondernemers en juist ongunstig voor de huishoudens. Iedereen wordt gedwongen om via elektronische weg aangifte te doen en onder het mom van vereenvoudiging worden allerlei aftrekposten voor burgers geschrapt. De MHP is er geen voorstander van dat mensen niet meer de mogelijkheid krijgen een papieren aangifte te doen. Onder ouderen wordt hiervan bijvoorbeeld nog steeds veel gebruik gemaakt. De middengroepen worden vooral getroffen door het schrappen van allerlei aftrekposten. Voor de MHP is dit alleen bespreekbaar als tegelijkertijd het belastingstelsel fundamenteel wordt herzien, door bijvoorbeeld een vlaktaks te introduceren op een dusdanige wijze dat de inkomensconsequenties voor alle groepen in gelijke mate beperkt blijven (dus ook voor de onderkant van het inkomensgebouw). Volgens de MHP er eerst worden gekeken welk belastingstelsel het beste past in deze tijd. Vervolgens kan worden bekeken welke uitvoering daarbij het beste past. Deze werkgroep heeft de volgorde omgedraaid: de meest wenselijke uitvoering bepaalt het stelsel.

Werkgroep 17: toeslagen (€ 0,05 miljard bezuiniging)

Deze werkgroep ziet geen mogelijkheden om 20% te bezuinigen op de uitvoering van de verschillende toeslagen (huurtoeslag, zorgtoeslag, huurtoeslag en kindgebonden budget). Een besparing van 20% kan alleen worden gehaald, indien de regelingen zelf fundamenteel worden aangepast. Hiertoe doet de werkgroep een aantal voorstellen: de bestaande regelingen samenvoegen tot één regeling, de regelingen (behoudens de huurtoeslag) onderbrengen bij andere arrangementen of het aantal gerechtigden beperken door een vermogenstoets in te voeren voor het verkrijgen van een toeslag voor zorg of kinderopvang of voor het kindgebonden budget. Een vermogenstoets bestaat nu alleen bij de huurtoeslag. Het toetsen van het vermogen levert vooral veel op bij de kinderopvang. Nu hebben 6,2 miljoen huishoudens één of meerdere toeslagen. Als de maatregel zou worden ingevoerd, verliezen ongeveer 900.000 huishoudens één of meerdere toeslagen. De bezuinigingen kunnen dan oplopen tot ruim € 1,1 miljard.

Het voorstel om een vermogenstoets in te voeren toont volgens de MHP nog maar eens aan dat de rekening van de bezuinigingsvoorstellen terechtkomt bij specifieke groepen (vooral bij de huishoudens met een bovenmodaal inkomen). In het voorstel van deze werkgroep wordt een rekening van € 1,1 miljard neergelegd bij 900.000 huishoudens. Dit betekent dat voor circa 12% van alle huishoudens een gemiddelde inkomensachteruitgang van ruim € 1.200 per jaar in het vooruitzicht wordt gesteld.

 

Werkgroep 18: openbaar bestuur (€ 0,4 miljard bezuiniging)

In het rapport van de werkgroep openbaar bestuur worden twee perspectieven geschetst om de bestuurlijke organisatie op langere termijn te verbeteren en goedkoper te maken. De werkgroep vindt dat verantwoordelijkheden en bevoegdheden onduidelijk en versnipperd zijn over de bestuurslagen. In de ene variant worden de provincies en waterschappen opgeheven en hun taken overgeheveld naar het rijk en de gemeenten. Het aantal gemeenten zou moeten worden teruggebracht naar 25 à 30 regiogemeenten. In de andere variant kunnen de waterschappen worden opgeheven, maar worden de provincies en gemeenten wel opgeschaald. Er zouden dan nog 100 tot 150 gemeenten overblijven en vijf tot acht provincies. De focus van de provincies zou vooral moeten liggen op de ruimtelijk-economische indeling en die van de gemeenten op zorg- en welzijn. Beide varianten veronderstellen dat besparingen ontstaan door schaalvoordelen, het verminderen van toezicht, het vereenvoudigen van regelgeving en minder dubbele taken. De werkgroep verwacht dat er meer bespaard kan worden op het aantal ambtenaren in het cluster beleid en toezicht dan op het aantal uitvoeringsambtenaren. Verder is voorondersteld dat bij de taakoverheveling aan een andere bestuurslaag, het personeel volgt.

Volgens de MHP moet eerst de vraag worden beantwoord welke taken de overheid tot zijn domein rekent, alvorens keuzes worden gemaakt over een andere vormgeving van het openbaar bestuur. Voor de MHP staat bij voorbaat dan ook niet vast of de huidige vier bestuurslagen (rijk, provincies, gemeenten en waterschappen) moeten blijven bestaan. Maar dat geldt evenmin voor de twee geschetste varianten voor het openbaar bestuur. Over voorzieningen die maatwerk vergen, zullen dichter bij de burger besluiten moeten worden genomen en ook de uitvoering zal dichter bij de burger moeten liggen. Dit zou eerder pleiten voor kleinschalige gemeenten. Collectieve voorzieningen die voor iedereen gelijk zijn, zullen bijvoorbeeld gemakkelijker centraal kunnen worden geregeld en op rijksniveau kunnen worden ingevuld.

 

Tot slot

In een reactie op alle voorstellen ziet MHP-bestuurder Eddy Haket langzamerhand een ontmoedigingsbeleid ontstaan om talent maximaal te benutten, terwijl Nederland nog wel de ambitie heeft om tot de top vijf van de kenniseconomieën in de wereld te behoren. “Als ik alle voorstellen van de werkgroepen op me laat inwerken, vraag ik me af of wij toekomstige studenten langzamerhand niet moeten gaan waarschuwen: ‘Bezint, eer gij begint met studeren !’’ Na het afronden van een studie heeft een gemiddelde student meer dan € 100.000 netto achterstand (studieschuld en gederfde looninkomsten) op leeftijdsgenoten, die vanaf hun achttiende zijn gaan werken. Vervolgens worden zij gedurende hun werkzame leven met allerlei lastenverzwaringen geconfronteerd, omdat veel regelingen alleen nog maar bedoeld zijn voor de onderkant van het inkomensgebouw. Tot slot mogen ze pas later met pensioen (omdat ze later zijn gaan ‘werken’), en tegen het einde van hun leven mogen ze – ondanks jarenlang hogere premies betaald te hebben – bijna volledig zelf opdraaien voor de kosten van de zorg die ze nodig hebben, omdat ook de eigen bijdragen inkomensafhankelijk zijn geworden. “Hoe durven we dan nog met droge ogen tegen jonge mensen te zeggen dat ze binnen hun vermogen een zo hoog mogelijke opleiding moeten volgen ?”, aldus Haket.

De volledige rapporten van de twintig ambtelijke werkgroepen en van de Studiegroep Begrotingsruimte kunnen worden gedownload via www.minfin.nl. Hier zijn dus ook de rapporten van de werkgroepen te vinden, die hierboven niet worden besproken:
– werkgroep 1: energie en klimaat
– werkgroep 2: leefomgeving en natuur
– werkgroep 3: mobiliteit en water
– werkgroep 8: innovatie en onderzoek
– werkgroep 13: internationale samenwerking
– werkgroep 14: asiel, immigratie en integratie
– werkgroep 15: veiligheid en terrorisme
– werkgroep 19: bedrijfsvoering (inclusief ZBO’s)
– werkgroep 20: internationale veiligheid.

Laatste nieuws

Hoe staat het met de leercultuur in uw organisatie?

24 juli 2024

Hoe staat het met de leercultuur in uw organisatie?

VCP: bezuiniging 22% op ambtenaren niet realistisch, onverantwoord en ondoordacht

23 juli 2024

VCP: bezuiniging 22% op ambtenaren niet realistisch, onverantwoord en ondoordacht

Logo VCP YP

11 juli 2024

VCP YP: Uitnodiging bijeenkomst Prinsjesdag

Meer nieuws